maandag 1 maart 2010

Posted by Picasa
1971-6 p2 Dorpsfiguren
Posted by Picasa
1971-6 p3 Dorpsfiguren
Posted by Picasa
Posted by Picasa
1971-6 p4 Dorpsfiguren
Posted by Picasa
1971-5 p7 Pieta
Posted by Picasa
1971-5 p7 Pieta

vrijdag 5 februari 2010

donderdag 4 februari 2010

Posted by Picasa
1971 - 1 p 7 Brandweer
Posted by Picasa
1971 - 3 p 3 : Erfgooiers
Posted by Picasa
1971 - 8 p 1 : G. Calis
Posted by Picasa
1971 - 8 p 2 Boekwei G. Calis
Posted by Picasa
1971 - 8 p 3 : Boekweit - G. Calis

Tussen Hei en Wei - Blaricum


HET WONDERVROUWTJE

Ik hoop dat het volgende verhaal wel naar alleman z’n zin zal zijn. Het gaat over het wondervrouwtje, dat hier in Blaricum gewoond heeft aan de Polweg in het huis van Mr. Talma en de familie Dik, welk huis in de volksmond noh wel het wonderhuis genoemd wordt. Mijn moeder zei altijd “ ’t huis van malle Gijsje”. Ze heette Gijsberta, afgekort Gijsie en voerden met z’n allen een klein landbouw en veeteeltbedrijf met spinnen en weven als bijverdienste. Maar ze bleven altijd even arm.

In ‘t voorjaar, als de hooipacht betaald moest worden, zag men Gijsje te voet met onbekende bestemming Blaricum uittrekken. Enkele dagen later werd ze in prachtige kleren en in een vigilante met twee mooie opgetuigde hackneys thuisgebracht en ‘t geld had ze in een tas. Dankzij haar mysterieuze krachten had zij in korte tijd veel geld verdiend …….
Aan de noordzijde van haar huis was een schapenkuil, een derde ongeveer van de Coeswaard in Laren, die gebruikt werd om schapen te wassen. Maar dat water, daar was iets mee. Zonder eerst bij Gijsje aan te lopen durfde daar niemand iets te ondernemen. Er kon van alles gebeuren, schapen konden er zwart van de modder uit komen, met vreselijke ziekte of dood of helemaal niet er uit en maar blijven blaten in de kuil of onvruchtbaar worden etc.

Een jong meisje was een koe van Pé Praag aan ’t “heuien” , ze zag malle Gijsje aankomen en probeerde met de koe weg te komen. Maar die koe bleef maar vreten aan de wegberm en het meisje kreeg de koe niet mee. Gijsje zag de poging en de angst en zei:”Laat Pé eerdaags maar even langs komen, anders gaat de koe van de winter dood”. Pe ging niet: “Want, nou heeft ze de koe betoverd en als ik ga dan betovert ze mijn”, zeoe Pe. De koe ging in de winter dood.
Mijn eigen moeder had groot vertrouwen in de wondermacht van Gijsje. Moeder ging met haar zuster Betje, die tandpijn had, naar Gijsje in de avond. Er brandde geen licht op de deel en Betje was bang, vreemder nog, haar hele tandpijn was over en ze begon aan moeder te trekken. “Kom, kom nou naar huis, het is al over, kom mee”. Onder de heg kwam een zwarte kat vandaan, dat was een heel slecht voorteken. Onderweg nog meer zwarte katten. Betje rilde, maar de tandpijn was over. De volgende dag weer tandpijn, ze ging niet naar Gijsje, maar in de nacht werd het zo erg, dat ze toch maar weer samen naar Gijsje werd getrokken.
Gijsje was op en stond op de deel die zeer spaarzaam verlicht werd door een koperen lamp, die om zijn vormgeving snotneus genoemd werd. “Kommen jullie maar bij de heerd, ik wist wel dat je komme zou. Je had gisterenavond deur moeten lopen. Ik wist best dat je der was, maar nou is ‘t beroerder eweurde, veur mijn ook. Ik zal je wat geven en dat moet je meteen opdrinken, ‘t is warm en ik heb het al klaar. Dan moet je langs de groepdeur van de koster over ‘t kerkhof lopen en der lopen weer zwarte katten, maar ze doen je niks. Ze kanne niks meer. Op ‘t kerkhof zal je zo’n pijn krijgen dat al je tanden los in je mond staan. Als je thuis komt ben je beter omdat Alie der bij is, aars had ik je geeneens meer kanne helpen. Van ‘t voorjaar krijg je ’t weer’en dan moet je zo doorlopen naar me toe, anders kan ik niet meer helpen en Alie mag niet meer meekommen”

U hoeft van dit alles niets te geloven, maar ik heb ‘t wel uit de mond van waarheidsgetrouwe mensen. Wel echter mag u geloven dat ik gemakkelijker dertig koeien melk dan dit kleine verhaal te schrijven.


Gijs L. Calis

(Blaricum Hei en Wei 1970)

________________________


BLARICUM DORPSFIGUREN

DORPSFIGUREN: DE ARMMEESTER

Niet zozeer in het nieuws als de omroeper was de armmeester toch wel
bijzonder populair. Hij was in zijn algemeenheid de sociale zorg
voor het gehele dorp. Daarnaast bestond nog de bijzondere zorg van
de verschillende religiën. Tot 1917 was dit Gijs Koppen (1) en hij was
het voordien vele jaren. Hoeveel jaar is niet bekend, maar wel dat
het er vele waren zoals de ouderen onder ons nog wel zullen weten.
Als 17- jarige jongen kreeg hij van een tante - toen nog meut
genoemd - 4 bunder ofwel 4 ha grasland in de venen om een remplaçant
te kopen. Een remplaçant was iemand die de militaire dienstplicht
overnam tegen betaling. Zo iemand kon men in garnizoensplaatsen
kopen tegen betaling uiteraard. (2) Wijchert van Pim bijvoorbeeld kreeg
van Tijmen van Gijs geld mede om een remplaçant te kopen. Hij kwam
een maand later thuis zonder geld en zonder remplaçant !!! De
marketentsters hadden zich over de toen nog “ongedoopte” ontfermd en
hem na enkele dagen zonder geld en zonder dek op straat gezet. (3)

Gijs Koppen had meer geluk. Door loting kwam hij geheel vrij van
dienstplicht. Aldus waren de 4 bunder grond alvast meegenomen. Bij
zijn oude tante was hij meesterknecht oftewel bouwmeester. De
meesterknecht was de baas over het andere werkvolk en ook de man die
achter de paarden zat. Hij was Erfgooier, trouwde en bleef zelf
boeren op de hofstede van tante die bij hem bleef wonen.
12 Mei gingen de koeien naar de Meent en na de hooibouw naar de
Venen (4), immers dan was de Meent leeg en kaal. Alleen de koeien van de
mensen die geen eigen land hadden bleven op de Meent achter en beten
hun bek vaak kapot op de kale grond.
Door burgemeester Heerschop, die zelf ook boer was, en als
burgemeester een dubbel aantal vee mocht inscharen, werd Gijs tot
armmeester benoemd. Deze benoeming bezorgde hem indertijd veel
kwaaie tongen. Hij zou teveel weggeven en ook aan mensen die aan de
drank waren, ja zelfs aan vrouwen die aan de drank waren !!!!
Hij dokterde ook nog zo’n beetje pro deo over het vee, maar als hij
het “niet maken kon” liet hij bijtijds de veearts komen. Deze moest
dan zo snel mogelijk gehaald worden in Naarden door een vlotte
jongen op het hardlopende paard dat er dan te vinden was en dan kwam
daarna de dierenarts in zijn rijtuigje voorrijden. Nu kijken sommige
boeren al zuur als de veearts er niet binnen 5 minuten is.
Op een dag was er een boer helemaal niet vriendelijk geweest tegen
Gijs Koppen en ‘s nachts werd de koe van de boer ziek. De vrouw van
de boer kwam Gijs Koppen halen en hij kwam en kon de koe helpen. De
boer bedankte en wilde Gijs koffie en een sigaar aanbieden, maar dat
ging niet op bij Gijs. Hij zei: “Ik ben helemaal niet voor u
gekomen, maar voor het zieke beest. Ik wens u er sterkte mee“
en weg was hij weer.
Een man had meer keren gestroopt met een fret, een strik en een
lichtbak en bovendien hazen, konijnen en fazanten gevangen en
geschoten zonder enige vergunning. Hiervoor moest hij in de winter
lange tijd zitten, maar moeder de huisvrouw zat met 13 kinderen
zonder middelen. Het katholiek armbestuur wenste hier niet te
helpen. Daar kon men niet aan beginnen; had die man maar wijzer
moeten wezen. Op die manier zou je iedereen maar aan kunnen laten
darren ! Gijs Koppen heeft het gezin de winter doorgeholpen, deels
uit eigen middelen, dat waren dan bonnen voor roggebrood en soms ook
melk en brandhout wat in die tijd ook heel belangrijk was. In de
zomer kwam de man weer con amore bij Gijs Koppen met de oudste
jongens ‘s avonds in het hooi helpen.
Toen Gijs een keer ziek was moest zijn vrouw de arme mensen langs.
Bij twee pratende vrouwen kreeg zij geen thee alhoewel deze toch op
het confoor stond. Ze zei: “krijg ik nog niet eens een kopje thee?”
“Het is kouwe thee”
antwoordde de een van de vrouwen. “Dat geeft
niet“
hernam vrouw Koppen. Het bleek echter Ouwe klare met stroop te
zijn en vrouw Koppen, nietsvermoedend dronk het op. Tegen zo‘n
kopstoot in een theekopje was ze echter niet opgewassen en de
vrouwen moesten haar naar huis brengen.


Hoewel Gijs Koppen precies in die tijd leefde, heeft hij aan de
Erfgooierskwestie (5), waarbij Hendrik van Chris van Zwaan is
doodgeschoten (6) , op geen enkele wijze deelgenomen. Wat de mensen van
hem zeiden na zijn dood heb ik zelf nog vaak gehoord. “Gijs Koppen
was een goeie man”.
De boeren en arbeiders hebben vaak gezegd “Gijs
Koppen was een hele kalme man”.
Wat Gijs zelf altijd zei was:
Doe je varkens goed dan krijg je spek
Doe je mensen goed dan krijg je drek !!!


Zijn zoon Klaas, die velen van ons nog gekend hebben, had op een
hele slechte manier boekweit gezaaid. Volgens de boeren had hij er
maar zo’n beetje met de pet naar gegooid. Gijs Koppen zei echter
heel bedaard met een glimlach om zijn mond “Toen ik zo’n jongen was
heb ik er ook nog niet zoveel van terecht”.
Tegen zijn kinderen zei Gijs altijd: “Zorg dat je je geloof meegeeft
aan jullie kinderen, dan pas weet je of je goed geleefd hebt“.
Het geloof in een verborgen God en in een mysterie dat onbewijsbaar was
speelde een grote rol in het leven van Gijs.Tekenend voor Gijs was dat hij, hoewel dat zeldzaam was in die tijd, prettig om kon gaan met alle mensen van welke rang of stand, of van welk geloof dan ook.


Met dank voor uw gewaardeerde aandacht.
Gijs L. Calis
(Hei en Wei 1971 afl. 6)
---------------------------------------------
Noten:
1. Gijs Koppen: geb. 09-01-1839 overl 01-01-1917. gehuwd met Geertje van 't Klooster
2. Wie een remplaçant kocht, liet dat vastleggen bij een notaris.
3. Wie de Blaricumse Verloren Zoon Wijchert was, is onbekend.
4. Nadat het hooi van de Gooise Maatlanden was gehaald, liet men als “naweide” koeien daar grazen. (alleen vee van eigenaren en/of pachters van het hooiland )
5. De Erfgooierskwestie begon einde 19e eeuw en eindigde met het aannemen van de Erfgooierswet in 1912.
6. Hendrik van Chris van Zwaan = Hendrik Christaansz Smit uit Laren

_______________________________________________
F.J.J. de Gooijer
 
Startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/
_________________________________________

EZELS, MELKSTERS EN MELKERS OP DE OOSTERMEENT

Omstrreeks 1870 was het gewoonte, dat vrouwen of meisjes van de boerderijen de koeien gingen melken op de Meent . In die tijd was de Meent een groot stuk weiland, zodat de koeien, die voorheen aan een Huizer boer behoorden en door verkoop aan Laarder of Blaricummer erfgooiers werden overgedaan, altijd bij de Huizer schaar nabij de haven teruggevonden werden, rond melktijd.
Ook omdat de gemeenschappelijke weiden zo uitgestrekt waren, hadden de boeren geen tijd om de koeien te gaan melken, zodat dit dus vrouwenwerk was, evenals varkens en kippen voeren.
De boer zat intussen ook niet stil en deed dan zijn werk op de Eng. Hij had daar een mooi uitzicht tot in Laren toe, want op de Eng stond toen slechts een enkel bosje.
In de winter dorste de boer het koren.
De vrouwen gingen met ezels , die in Amsterdam gehuurd werden van stalhouderij Roding voor f 10.- per jaar gezamenlijk f de koeien melken om dan ook weer tegelijk terug te komen van de Meent.
Op doktersadvies werd in Amsterdam veel ezelinnenmelk gebruikt. Daarom waren daar veel ezels, die zodra ze geen melk meer hadden door de stalhouder o.a. naar Blaricum werden verhuurd. Een ezel is evenals een geit en een schaap een gemakkelijk dier en stelt geen eisen aan zijn eten.
Bij Crelis van de Brink aan het Oosterend kon voor een ezel die een veulen kreeg een ruilezel worden gehaald. Dit adres was de dependance van de Amsterdamse stalhouderij. Van de Larense ezels is bekend, dat deze een pauze hielden bij de ontmoeting van Melkweg, Verbindingsweg en Eemnesserweg.
Niet alle boeren konden melken.
In latere tijden kwamen er twee melkers uit Laren, die ’s nachts om 2 uur door Blaricum kwamen, zo’n 60 koeien molken. Tegen 7 uur waren ze dan met de melk in Laren, waar zij deze in tonnen bij de diverse boeren afleverden. Deze tonnen werden dan weer voor de middag schoongemaakt opgehaald om na het eten werr hetzelfde werk te doen. Ze waren dan ’s avonds om 6 uur, half zeven terug.
De prijs bedroeg 5 cent per koe per dag en ze molken zo’n 60 koeien.
Iedere Woensdag was er in Hilversum botermarkt bij Jan de Jong op de Groest, eigenaar bvan een stalhouderij met 60 paarden, herbergier en marktmeester.
Tegen de eeuwwisseling kwamen de honden- en de hitteknarren in gebruik, om naar de Meent te gaan. Het melken door de vrouwen is geleidelijk aan overgenomen door de mannen, terwijl de machine het nu alweer voor een groot deel van de boeren overneemt.

J.C. Geervliet

(Hei en Wei 1973 afl. 11)
________________________________

F.J.J. de Gooijer

Startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/

____________________________________________

HOOIRIJDEN BIJ LAMMERT VAN DIKKE WILLEM


Het was een natte zomer dat jaar. Het was net als dit jaar (1974) tobben met de hooibouw. Tussen de buien door moest je een paar voer hooi thuis zien te krijgen. Maar Lammert van Dikke Willem had altijd goede zin. Het was een kleine ouderwetse man met een opgeruimd karakter, die een tot boven aan toe dicht geknoopt vest droeg met daar nog een buis overheen, platte pet op en altijd vriendelijk voor de mensen was. Hij was getrouwd met Kee Elders, waarover al eerder in dit blad is geschreven.
Met zijn vier jongens reed hij hooi voor dove Boerhout uit Bussum, voor Gerrit van Jan de Kleermaker en vele anderen. Als het mooi weer was gingen de voorstellingen wel eens nacht en dag door. Alles met paarden. Eigen paarden van Kromme Hannes uit Museum (ook wel de Por genaamd, hij heette De Bruin)
Willem, die later de bijnaam “Hollywood” kreeg, was er meestal met twee paarden op uit om gras te maaien; de anderen gingen met harkmachines, schudders en hooiwagens er op uit. Lammert zelf zat ook veel op de schudder en de zaak meestal met een hit ervoor . Hij kon toch zo mooi vertellen, die Lammert. Hij zat hoog op de harkmachine, zegt tegen Willem : “Snij het er maar af, jong, het groei nou toch niks meer. Kees, hark jij de slootkanten in., jong, dan trek ik het bij elkaar” en tegen de anderen: “laden jongens, hooilanden ik wil een schoon veld zien”. Tegen de avond werd met zoveel mogelijk jongens hooi aan de opper gezet en een paar voer mee naar huis en een paar voer mee naar Bussum, die nog gelost moesten worden in de berg. Nooit ‘s avonds hooi bij de berg laten staan! De volgende morgen begon de pret opnieuw. Willem was het eerst weg om gras te maaien; ook om te melken moesten ze vroeg weg. De jongens moesten met de hooiwagens ook rap op weg wezen. Het leek wel bliszkrieg. Moeder Kee was ook nachten en dagen in de weer, want er werd goed voor de mensen gezorgd. Er was van alles niet tekort.
Het mooiste was als je thuis kwam, dan zei Kee: “Jogens een kapje dwars”. Dat was een ouderwets witbrood, op de vloer gebakken, en die sneed ze dan met een groot mes van voor naar achteren open, daarop dikke boter en een reuzen plak kaas er tussen of twe plakken snijkoek. Ze sneed ook wel het hele brood doormidden en twee heren hadden een souper.
Grote kom warme koffie met veel suiker “Heerlijk Marie”. Ik weet ‘t nog als de dag van gisteren, dat ik met Kees, de jongste zoon, hooi haalde uit een achterpand, ik geloof de “Kakadoris”. Dat hooi noemden wij apenhaar, heel kort hooi met rammeltas erin. Dat kon je in de hete zon niet laden. Midden in de nacht reden we weg met de jonge vos, een baas peerd, dat later nog door de landmacht gevorderd is.
Om 5 uur waren we al met twee voeren bij de berg, dat was in 1935. De berg was nog nieuw. We haalden hier voer en moeder Kee zorgde voor een “kapje dwars”. Een boer spreek in Blaricum nooit over een hooiberg, maar over een barg. Hij heeft een 2, 4 of 5 roeige berg. Hij kreeg zo veel hooi bij de barg en heeft het een of ander achter de barg, dit is typisch Blaricums ofwel Goois. Het is een mirakel zoveel hooi als Lammert van Dikke Willem met zijn jongens uit de polder en van de Gooise Maten gereden heeft en allemaal met ouderwetse boerenwagens met kromme dissel, hooileren, burriehouten, hegelleer, wezeboom, gorhaak, voor- en achterbint, in Blaricum de banen genoemd. (voor- en achterbaan) Alles voor de hooibouw in de lijnolie of de verf gezet na een grote wasbeurt. Het gaf geen pas om met een wagen waar nog mest aan kleefde hooi te rijden. En ‘t was nog vakwerk dat hooiladen. Moeder zei altijd: ëen man aangeven een man goed leggen”. Bij Lammert van Dikke Willem zei men altijd: “twee man steken, een man grijpen”. De meest gebruikte term was : schoten, dit is naar boven brengen en laden of laaien. Eerst de burriehouten goed leggen en dan laden zo hard als ’t maar kon totdat de aangever of schoter er met de lange vork niet meer kon. Dan zei de lader: “geef de wezelboom maar an”, en dat was altijd weer opnieuw prettig te horen voor de schoter. Daarna de banen of binten aangeven, de wezelboom door ’t voorbint steken, aansjorren met eigen lichaamskracht, de achterbint over de boom heen, door de gorhaak en weer over de wezelboom, met twee man aantrekken en vastzetten. Even zitten bij de kruik, even drinken en dan rijden. Zo deden de boeren dat vroeger.

Gijs L. Calis
(Blaricum, Hei en Wei 1974)

________________________

DE OUDE WATERPOMP

Er is in het centrum bij graafwerkzaamheden een oude pompput ontdekt achter pand Dorpstraat 5. Dit is niet bijzonders, omdat het pand er al lang staat. Om te weten hou oud die pomp nu wel is heb ik getracht het bouwjaar van het huis te vinden.
Het terrein staat in het jaar 1840 te boek als “Bosch- en hakhout” en is dan in eigendom bij Rut Tijken, bouwman te Blaricum. Het wordt dan doorverkocht aan Peter van Tienen, broodbakker te Blaricum. Deze verkoopt het aan Corn. Hilbrink, die het huis vermoedelijk in 1840 - 1841 heeft laten bouwen.
Dirk Hubers jr., geneesheer, woont er dan in als eigenaar en verkoopt het in 1856 aan Petrus Wilmondt, een scheepsreder. In 1863 wordt het verkocht aan Petronella van der Straten en in 1867 wordt er een bijgebouw tot stand gebracht. In 1873 komt het dan door successie aan Campegius Cornelis van der Straten, emeritus predikant te Blaricum.
Daarna wordt het in 1898 verkocht aan Jan Vos - Janszoon en uiteindelijk in 1968 -1970 aan de fa. v.d. Bergh.
Inmiddels heb ik van een oude aannemer vernomen, hoe zo’n pomp vroeger gemaakt werd. Men had hier veelal een grenen of eikenstam voor nodig. De stam werd zodanig gedisseld, dat een rechthoekige balk van ca. 30 x 30 cm ontstond., die precies horizontaal op schragen gesteld werd, ongeveer op 80 cm hoogte boven de grond. De boor, een avegaar, die een gat maakt van ongeveer 4 cm doorsnede, werd ook horizontaal op het midden van de stamdoorsnede gesteld, eveneens op een schraag. Als dan alles gesteld was kon men met het eigenlijke werk beginnen.
Men boorde zover als mogelijk was, tot bijvoorbeeld 1,50 m en dan werd de boor verlengd met een tussenstuk en zonodig met nog meer tussenstukken, totdat de boom geheel doorboord was. Na deze handeling werd met een lepelboor de doorsnede gedeeltelijk vergroot tot 10 - 12 cm om dan een klepstuk te kunnen plaatsen. Deze klep werd doormiddel van een gedraaide schijf en een stukje leer gemaakt. De gedraaide schijf met een afsluitbare opening werd voorzien van een ijzeren beugel om de klep te kunnen ophalen voor vervanging.
Om de pomp niet te laten teruglopen, werd om het klepstuk vlas gewonden en daarover werd gesmolten schapenvet gedaan om lekkages te voorkomen. Boven de klep werd dan de emmer gehangen. De emmer had een houten bodem (eiken- of grenenhout), terwijl de zijkant van leer was gemaakt. Een ijzeren beugel vanaf de bodem vormde dan de verbinding met de pompzwengel.
Nu moest de bodem van de pomp nog dicht gemaakt worden en moesten er nog twee gaten van ongeveer 5x7 cm 25 cm boven de bodem bijgemaakt worden om het water te kunnen oppompen. Dan moest bovenin nog een gat gemaakt worden voor een te maken tuit, alsmede een arm om de zwengel te plaatsen.
Het gat in de grond werd uitgegraven tot de wel (dit is de waterstand) . Daarna werd een ring gemaakt door middel van schrootjes (latjes, zoals die waar de dakpannen op liggen) tot een hoogte van 1 m. Op de ring werd met stenen de put gebouwd . Nu moest men nog tenminste 1 m dieper om water te kunnen pompen. De timmerman had daarvoor een lage paal, waar aan het eind een punt gemaakt was en juist boven de punt twee ijzeren beugels, waaraan leren zakken waren bevestigd om het zand op te vangen. Door te drukken en draaien van deze paal werd dan de bodem van de put verlaagd. De gehele putwand zakte dan ook door eigen gewicht en werd dan ook weer stukje bij beetje opgemetseld, totdat de vereiste diepte en hoogte was bereikt.
Tenslotte werd de pomp geplaatst en de put dicht gemaakt en dan kon men eindelijk eigen water oppompen. Ook kan ik u nog vertellen, dat deze pompen in 1920 nog werden gemaakt, bij voorkeur in de winter in de timmerwinkel van Ep Rigter aan de Meentweg. Ze werden ook nog gemaakt door Willem de Gooijer van de Schapendrift, die mij het een en ander vertelde.

J.C. Geervliet

(Hei en Wei nr. 2 - 1975)
____________________________________



DE TAFELBERG VAN BLARCUM (1934)

Het hoogste punt van ’t Gooi, 36 m boven NAP, is het eeuwenoude kunstmatige bergje met de fraaie naam DE TAFELBERG. Nog in de dertiger jaren was het van verre zichtbaar te midden van de Blaricumse Heide. In 1934 besloot men er een uitkijkplatform op te plaatsen. Jammer genoeg is de houten stellage al meer dan 70 jaar verdwenen.

_____________________________________
“Het uitzichtplatform op den Tafelberg”
Een benauwde klim en daalpartij.

“Het uitzichtplatform op den Tafelberg, door de goede zorgen van het gemeentebestuur en met medewerking van het Provinciaal Waterleidingsbedrijf gebouwd volgens ontwerp van architect Wouter Hamdorff is voltooid en door het publiek in gebruik genomen.
Zondagmiddag, een ideale najaarsdag, wat temperatuur en weersgesteldheid betreft, waren in de omgeving van den Tafelberg honderden wandelaars op de been. En allen waren er op uitgegaan om het panorama van het hoge platform te genieten. Inwoners van Blaricum, Laren en Huizen vooral maakten er queue op den berg. Het viel echter niet mee op het platform te komen langs de smalle wenteltrap. Alle leiding of toezicht ontbrak, ieder probeerde, zich wringend langs de tegelijk neerdalende sliert menschen , op eigen houtje naar boven te komen, over de éénmanstrap. Wie boven was had minder oog voor het schitterend uitzicht, dan wel voor de schrikgedachte, dat hij straks langs den kurkentrekker door de zich omhoogdraaiende menigte naar den begane grond terug moeten zien te komen.
En dat was jammer, want het vergezicht was Zondagmiddag met den helderen horizon buitengewoon mooi. Er waren menschen, die de zichtbare torens telden, of het er veertig of meer waren weten wij niet, omdat onze aandacht te zeer bepaald was van het vraagstuk hoe de misschien honderd of meer menschen daarboven weer veilig en wel naar beneden konden komen.
Wij hebben den omhoog dringenden stroom een poosje stop kunnen zetten en daardoor bereikt, dat misschien een vijftig menschen zich naar beneden hebben kunnen laten zakken, zodat het daarboven wat minder benauwd vol werd.
We geven echter gaarne het gemeentebestuur van Blaricum in overweging op de Zondagmiddagen met mooi weer en zolang het nieuwtje er nog niet af is, een politieman op den Tafelberg te posteeren. Als deze er voor zorgt, dat tekens als weer tien kijkers de trap zijn afgedaald er tien langs de wenteltrap naar boven mogen, zodat het boven niet al te vol en er een éénrichting stroom langs de trap gehandhaafd wordt, al elke bezoeker van het hooge platform, dat zulk een schitterend uitzicht biedt, nog meer waardering kunnen opbrengen voor het mooie panorama

Overgenomen van Het Handelsblad van 20-11-1934

(Hei en Wei 1976)
__________________________________________________

F.J.J. de Gooijer

Startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/





Gratis website teller